Ben je al helemaal thuis in het fotografie-jargon? Wij helpen je graag op weg met de uitleg van een aantal belangrijke en veelgebruikte termen. Na onze eerste begrippen-blog in augustus, hierbij deel 2!

Sluitertijd

Heel eenvoudig samengevat is de sluitertijd (ook wel belichtingstijd genoemd) de tijd dat het licht op de sensor van de camera valt. Dit wordt aangeduid in seconden of fracties van seconden, bijvoorbeeld 1/200 seconde. En dat heeft flinke invloed op het uiteindelijke resultaat.

Maak je foto’s van bewegende objecten dan zul je altijd een korte sluitertijd moeten hanteren. Doe je dat niet, dan kun je er zeker van zijn dat het beeld op de foto ‘bewogen’ en dus onscherp zal zijn. Maar ook een langere sluitertijd heeft specifieke toepassingen. Het kan namelijk zorgen voor meer dynamische foto waarbij het expres laten zien van wat beweging een spannender beeld kan opleveren. En wat dacht je van fotograferen in het donker? Met een langere sluitertijd kan dat spectaculaire beelden opleveren. Heel bekend zijn bijvoorbeeld de lichtstrepen die de verlichting van auto’s veroorzaakt. Of fraaie lichtsterren die lantaarnpalen in de avond bij een langere sluitertijd geven. Gebruik bij een langere sluitertijd wel altijd een statief om overige, ongewenste bewegingsonscherpte te voorkomen.

Belichtingsdriehoek

Aansluitend bij het vorige begrip is de ‘Belichtingsdriehoek’. Dit betreft de drie hoofdinstellingen die elkaar beïnvloeden als het gaat om de belichting van je foto: sluitertijd, diafragma en lichtgevoeligheid (ISO). Als er minder licht is kan je met de samenhang van deze drie opties toch een acceptabele foto maken. Elke aanpassing van één van deze drie heeft zijn eigen voor-, maar zeker ook zijn nadelen die je altijd goed zult moeten afwegen.

Belichtingsdriehoek

De eerste, de sluitertijd, geeft bij hogere waarden de mogelijkheid bij slechte lichtomstandigheden toch een scherpe foto te maken. Nadeel is dan wel dat je snel te maken krijgt met bewegingsonscherpte. Nummer twee is het diafragma. Bij een lage waarde hiervan komt er meer licht binnen, maar hierbij dien je wel rekening te houden met een kleinere scherptediepte. Het laatste element van de belichtingsdriehoek, de ISO-waarde, betreft de llichtgevoeligheid van de camera-sensor; breng je deze omhoog dan zal de foto lichter worden. Er is echter één groot nadeel en dat is de ruis die er voor in de plaats komt. Hoe hoger de ISO, hoe meer ruis en dus hoe lager de beeldkwaliteit.

Rode ogen

We kennen het allemaal wel: denk je een leuke foto te hebben gemaakt, blijkt dat alle personen in beeld van die verschrikkelijke rode ogen hebben gekregen. Dit gebeurt overigens alleen als je met weinig licht fotografeert en de lichtbron (meestal de flits) zich te dicht bij het middelpunt van het objectief bevindt. Het licht wordt dan gereflecteerd door de achterwand van de oogbol die bij mensen rood oplicht.

Je kunt dit voorkomen door met een externe lichtbron/flits te werken die je verder weg plaatst en liefst zelf indirect laat verlichten. Bij veel compactcamera’s of DSLR’s met een interne flitser is er ook de mogelijkheid kort voor de foto al een flits af te geven waardoor de pupil in het oog van het te fotograferen object kleiner wordt en de kans op reflecties en dus rode ogen minder wordt.

Beeldstabilisatie

De term beeldstabilisatie omvat een aantal mogelijke technieken om ongewilde bewegingsonscherpte tegen te gaan. Hierdoor kun je beter met de hand fotograferen zonder dat je foto onscherp wordt door eventuele (tril)bewegingen van de fotograaf. Dit komt vooral goed van pas als je werkt in omstandigheden met weinig licht of als je gebruik maakt van lange lenzen die lastiger heel stabiel zijn te houden.

Beeldstabilisatie kan ingebouwd zijn in het objectief (lens stabilisatie), maar er zijn ook camera’s waar de sensor voor de beeldstabilisatie zorgt. Maak je gebruik van een statief, dan is het verstandig de (automatische) beeldstabilisatie uit te schakelen. Je komt dan dat de technologie zorgt voor stabilisatie zonder dat dit nodig is; met alle negatieve gevolgen van dien.